Openen
VerbInfinitief
Ik wil leren hoe ik een deur kan openen.
Tegenwoordig deelwoord
De openend winkel trekt veel klanten aan.
De openende brief zorgde voor veel nieuwsgierigheid.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik open de ramen in mijn kamer.
jij / je, u
Jij opent de laptop voordat je begint te werken.
wij / we
Wij openen de vergadering met een korte toespraak.
jullie
Jullie openen de deur voor de gasten.
zij / ze, hij, het
Zij opent het boek en begint te lezen.
Verleden tijd
ik
Ik opende het cadeau met veel enthousiasme.
jij / je, u
Jij opende de deur en daar was iedereen.
hij
Hij opende het boek op de leukste pagina.
zij / ze
Zij opende de markt met haar verhaal.
wij / we
Wij openden het feest met een toast.
jullie
Jullie openden de vergadering met een presentatie.
zij / ze
Zij openden de etalage gelijk na de verbouwing.
Voltooid deelwoord
De winkels zijn al geopend om 10 uur.
Aanvoegende wijs
Ik zou willen dat hij opene zijn gedachten met ons.
Gebiedende wijs
Open het raam alsjeblieft!
Opent de deur voor de bezoekers!
Examples
Het restaurant opent morgen om 9 uur.
tegenwoordige tijd, indicatief
Zij heeft de presentatie geopend met een mooie afbeelding.
voltooid deelwoord, indicatief
Als hij opende, was het onverwachts.
verleden tijd, indicatief