Openen

Verb

Infinitief

Tegenwoordig deelwoord

Tegenwoordige tijd

  • ik

  • jij / je, u

  • wij / we

  • jullie

  • zij / ze, hij, het

Verleden tijd

  • ik

  • jij / je, u

  • hij

  • zij / ze

  • wij / we

  • jullie

  • zij / ze

Voltooid deelwoord

Aanvoegende wijs

Gebiedende wijs

Examples

  • Het restaurant opent morgen om 9 uur.

    tegenwoordige tijd, indicatief

  • Zij heeft de presentatie geopend met een mooie afbeelding.

    voltooid deelwoord, indicatief

  • Als hij opende, was het onverwachts.

    verleden tijd, indicatief