Ophebben
Verbiets in of op de mond hebben, zoals voedsel of een drankje
(iemand heeft een stuk pizza op)
Ik heb nog een stuk taart op van het feest.
Zij heeft een kop koffie op terwijl ze werkt.
- Complex
Hoewel ik gezond probeer te eten, kan ik een pizza niet weerstaan.
- Past Tense
Gisteren at ik een lekkere pasta.
- Interrogative
Eet je graag pizza of sushi?
- Complex
Als ik honger heb, eet ik pizza.
- Present Tense
Hij eet graag pizza.
- Interrogative
Eet jij pizza met ananas?
- Context & Scenario
Na school ga ik pizza eten met mijn vrienden.
- Simple
Ik eet graag een stuk pizza.
- Future Tense
Morgen zal ik sushi eten met vrienden.
- Imperative
Eet je groenten!
- Compound
Ik eet pizzas, en ik drink een cola.
- Past Tense
Gisteren at ik pizza met mijn vrienden.
- Declarative
Zij heeft pizza gegeten tijdens het feestje.
- Compound
Ik eet pizza en drink er een frisdrank bij.
- Present Tense
Hij eet altijd een sandwich tijdens de lunch.
- Declarative
Zij heeft honger en wil iets eten.
- Context & Scenario
Ik eet vaak pasta met tomatensaus.
- Simple
Ik eet een dikke plak pizza voor lunch.
- Future Tense
Morgen zal ik pizza eten.
- Imperative
Eet een stuk pizza en geniet ervan!
een kledingstuk of iets anders op het lichaam hebben
(iemand heeft een hoed op)
Hij heeft een nieuwe jas op voor de winter.
Zij heeft een zonnebril op als het zonnig is.
- Compound
Hij draagt een hoed en een sjaal als het koud is.
- Future Tense
Morgen zal hij een sportief kledingstuk dragen naar de training.
- Interrogative
Draag je dit kledingstuk naar het feest?
- Complex
De vrouw, die een prachtig kledingstuk draagt, loopt in het park.
- Future Tense
Morgen zal ik een nieuw kledingstuk kopen voor de bruiloft.
- Interrogative
Heb je dat leuke kledingstuk al gekocht?
- Context & Scenario
In de les moeten we soms speciale kledingstukken dragen voor onze presentatie.
- Related Word
Een outfit kan bestaan uit verschillende kledingstukken.
- Complex
Als het regent, heb ik altijd een regenjas als kledingstuk aan.
- Past Tense
Gisteren droeg zij een elegant kledingstuk naar de gala.
- Imperative
Kies een kledingstuk dat comfortabel is!
- Simple
Ze heeft altijd een kleurrijk kledingstuk aan.
- Past Tense
Gisteren droeg ik een oud kledingstuk naar het feest.
- Imperative
Draag altijd een kledingstuk dat bij je past!
- Context & Scenario
Bij het feest droeg ze een prachtig kledingstuk dat iedereen opviel.
- Idiomatic
Als het sneeuwt, moet je écht een warm kledingstuk dragen!
- Simple
Zij draagt een kleurrijk kledingstuk voor het feest.
- Present Tense
Ik heb vandaag een mooi kledingstuk gekozen voor het diner.
- Declarative
Hij heeft altijd een kledingstuk van hoge kwaliteit.
- Context & Scenario
Ik heb een nieuwe jurk als kledingstuk voor de bruiloft.
- Compound
Hij heeft een hoed op, maar hij draagt ook een sjaal.
- Present Tense
Ik draag een comfortabel kledingstuk vandaag.
- Declarative
Hij heeft een hoed op, wat hem er stijlvol uit laat zien.
- Context & Scenario
Tijdens het winkelen probeer ik altijd elk kledingstuk dat ik leuk vind.
- Synonym
Dit kledingstuk is ook heerlijk warm.
iets dat je moet of wilt doen, maar nog niet gedaan is
(iemand heeft een taak of afspraak op)
Ik heb een belangrijk gesprek op morgen.
Hij heeft veel huiswerk op voor deze week.
- Complex
De taak, die gisteren is besproken, moet vandaag worden voltooid.
- Present Tense
Zij werkt hard aan haar taak.
- Declarative
Hij zegt dat hij zijn taak niet kan voltooien.
- Context & Scenario
Ik heb mijn taak al afgemaakt, dus ik kan ontspannen.
- Simple
Ik moet mijn taak afmaken.
- Past Tense
Gisteren voltooide ik een moeilijke taak.
- Interrogative
Heb je je taak afgemaakt?
- Compound
Ik heb veel taken deze week, maar ik kan ze allemaal afmaken.
- Past Tense
Hij voltooide zijn taak voor het weekend.
- Imperative
Voltooi je taak vandaag!
- Complex
Als ik mijn taak op tijd afrond, kan ik daarna ontspannen.
- Present Tense
Zij plant haar taken zorgvuldig.
- Declarative
Hij heeft zijn taak voltooid.
- Context & Scenario
Na het avondeten ga ik mijn taak doen.
- Simple
De taak is om het project af te ronden.
- Future Tense
Morgen zal ik mijn taak afmaken voordat ik ga slapen.
- Interrogative
Heb je je taak al ingeleverd?
- Compound
Ik heb een taak, maar ik moet ook boodschappen doen.
- Future Tense
Volgende week moet ik een presentatie als taak doen.
- Imperative
Maak je taak af!