Proeven
deVerbInfinitief
Ik hou van proeven van verschillende kazen.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik proef graag nieuwe recepten.
jij / je
Jij proeft de wijn goed.
u
U proeft het verschil tussen de soorten.
hij
Hij proeft de soep voordat hij het servis.
zij / ze
Zij proeft iedere keer iets anders.
het
Het proeft heerlijk.
wij / we
Wij proeven samen de taarten.
jullie
Jullie proeven de verschillende soorten chocolade.
Verleden tijd
ik
Ik proefde de heerlijke cake gisteren.
jij / je
Jij proefde de specialiteiten van de chef.
u
U proefde de nieuwe smaken.
hij
Hij proefde het voedsel met aandacht.
zij / ze
Zij proefde de wijn en gaf haar mening.
wij / we
Wij proefden verschillende gerechten tijdens ons bezoek.
jullie
Jullie proefden de beste biertjes.
zij / ze
Zij proefden alle verschillende soorten kaas.
Voltooid deelwoord
Ik heb de maaltijd geproefd en het was lekker.
Tegenwoordig deelwoord
Hij zat proevend aan zijn favoriete gerecht.
Proevende luistert zij naar de smaken.
Aanvoegende wijs
Ik wil dat jij proeve wat ik heb gemaakt.
Gebiedende wijs
jij / je
Proef deze heerlijke soep!
u
Proeft u dit gerecht, het is geweldig!