Runnen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
De nuance van 'runnen' kan variëren afhankelijk van de context, maar het verwijst meestal naar het fysieke hardlopen of het activeren van iets.
Infinitief
Ik wil graag leren runnen.
Tegenwoordig deelwoord
Hij is runnend naar de finish.
De runnende mensen waren zichtbaar enthousiast.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik run elke ochtend in het park.
jij / je
Jij runt altijd sneller dan ik!
u
U runt een team dat succesvol is.
hij
Hij runt een klein bedrijf.
zij / ze
Zij runt de marathon elke jaar.
het
Het runt goed in deze omgeving.
wij / we
Wij runnen samen naar de finish.
jullie
Jullie runnen elke zaterdag.
Verleden tijd
ik
Ik runde een project vorig jaar.
jij / je
Jij runde het team vroeger.
u
U runden een succesvolle campagne.
hij
Hij runde een populaire winkel.
zij / ze
Zij runden de organisatie goed.
het
Het runden erg soepel.
wij / we
Wij runden het evenement samen.
jullie
Jullie runden een geweldig feestje.
Voltooid deelwoord
Hij is gerund sinds vorige maand.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat jij runne in de marathon.
Gebiedende wijs
Run sneller!
Runt de wedstrijd met plezier!