Scheren

deVerb

Infinitief

Tegenwoordig deelwoord

Voltooid deelwoord

Tegenwoordige tijd

  • ik

  • jij / je

  • u

  • hij

  • zij / ze

  • het

  • wij / we

  • jullie

Verleden tijd

  • ik

  • jij / je

  • u

  • hij

  • zij / ze

  • het

  • wij / we

  • jullie

Gebiedende wijs

Aanvoegende wijs

Examples

  • Als je niet opgelet, kun je jezelf snijden met het scheren.

    tegenwoordige tijd, indicatief

  • Hij heeft zijn baard geschoren voordat hij naar het feest ging.

    voltooid deelwoord, indicatief

  • Scheren is belangrijk voor een nette uitstraling.

    infinitief, indicatief