Scheren
deVerbInfinitief
Ik leer scheren.
Tegenwoordig deelwoord
Hij komt binnen scherend met zijn idee.
Zij is scherende over haar nieuwe plan.
Voltooid deelwoord
De hond is onlangs geschoren.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik scheer mijn gezicht elke dag.
jij / je
Jij scheert je hoofd regelmatig.
u
U scheert heel nauwkeurig.
hij
Hij scheert zijn baard.
zij / ze
Zij scheert haar benen.
het
Het scheert rustig door het water.
wij / we
Wij scheren ons samen.
jullie
Jullie scheren in de zomer de schapen.
Verleden tijd
ik
Ik schoor me voor de wedstrijd.
jij / je
Jij schoor je voor het feest.
u
U schoor zich vroeger met een mes.
hij
Hij schoor zijn hoofd kaal.
zij / ze
Zij schoor zich niet in de regen.
het
Het schoor langzaam van de straat.
wij / we
Wij schoren onze schapen elke winter.
jullie
Jullie schoren de honden van vrienden.
Gebiedende wijs
Scheer je goed!
Scheert aandachtig, alsjeblieft!
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat hij schere met een veilig mes.
Examples
Als je niet opgelet, kun je jezelf snijden met het scheren.
tegenwoordige tijd, indicatief
Hij heeft zijn baard geschoren voordat hij naar het feest ging.
voltooid deelwoord, indicatief
Scheren is belangrijk voor een nette uitstraling.
infinitief, indicatief