Schrikken
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
De actie van schrikken kan plotseling en onvoorspelbaar zijn.
Infinitief
Om te schrikken van een harde knal, is normaal.
Tegenwoordig deelwoord
De schrikkende mensen liepen weg van het lawaai.
De schrikkende katten vluchtten onder de bank.
Tegenwoordig deelwoord
wij / we, jullie
Wij zijn schrikkende toeschouwers van de film.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik schrik van de harde knal.
jij / je, u
Jij schrikt snel van onverwachte gebeurtenissen.
hij, zij / ze, het
Hij schrikt van de schaduw.
wij / we
Wij schrikken vaak van spannende films.
jullie
Jullie schrikken voor niets!
Verleden tijd
ik
Ik schrok toen ik de explosie hoorde.
jij / je, u
Jij schrok met een zucht.
hij, zij / ze, het
Zij schrok van de verrassing.
wij / we
Wij schrokken allemaal van het harde geluid.
jullie
Jullie schrokken toen de sneeuw begon te vallen.
Voltooid deelwoord
Zij is geschrokken van de harde knal.
Gebiedende wijs
Schrik niet voor de verrassing!
Schrikt! Dit is een waarschuwing.
Aanvoegende wijs
ik
Als ik schrikke, dan laat ik het weten.