Slappen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Deze werkwoord heeft betrekking op het zich overgeven aan slaap.
Infinitief
Ik wil graag slappen.
Tegenwoordig deelwoord
De hond is slappend in het gras.
Ik zag een slappende jongen op de bank liggen.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik slap graag in de middag.
jij / je
Jij slapt elke dag genoeg.
u
U slapt nooit te lang.
hij
Hij slapt al een uur.
zij / ze
Zij slapt vaak op de bank.
het
Het slapt heerlijk in het zonnetje.
wij / we
Wij slappen niet meer zo goed.
jullie
Jullie slappen meestal vroeg.
Verleden tijd
ik
Ik slapte tijdens de film.
jij / je
Jij slapte in de les.
u
U slapte vroeger veel.
hij
Hij slapte de hele middag.
zij / ze
Zij slapte niet goed afgelopen jaar.
het
Het slapte een paar uur.
wij / we
Wij slapten samen gisteren.
jullie
Jullie slapten de hele nacht.
Voltooid deelwoord
Hij heeft goed geslapt.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat je slappe deze nacht.
Gebiedende wijs
Slap nu even!
Slapt goed in je bed!