Snijden
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
The verb 'snijden' is used in various contexts, primarily involving cutting or slicing.
Infinitief
Ik wil leren snijden.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik snij de groenten.
jij / je
Jij snijdt het papier.
u
U snijdt de appel in stukken.
hij
Hij snijdt het vlees heel dun.
zij / ze
Zij snijdt de bloemen voor het boeket.
het
Het mes snijdt goed.
wij / we
Wij snijden samen het brood.
jullie
Jullie snijden de pizza in stukken.
Verleden tijd
ik
Ik sneed de groenten gisteren.
jij / je
Jij sneed de stukjes te groot.
u
U sneed de appel heel snel.
hij
Hij sneed het vlees voor de barbecue.
zij / ze
Zij sneed de bloemen niet op tijd.
het
Het mes sneed door het papier.
wij / we
Wij sneden de taart samen.
jullie
Jullie sneden de worst in dunne plakken.
Voltooid deelwoord
De groenten zijn gesneden.
Tegenwoordig deelwoord
De kok is snijdend bezig met de voorbereiding.
Aanvoegende wijs
Als ik snijde, zou ik voorzichtig zijn.
Gebiedende wijs
Snij de groenten fijn!
Snijd de taart in stukken!
Snijdt u de tomaat alstublieft in plakjes!
Examples
Ik snij de groenten voor de salade.
tegenwoordige tijd, indicative
Hij sneed gisteren het brood.
verleden tijd, indicative
De kaas is gesneden, laten we beginnen met eten.
voltooid deelwoord, indicative