Spijten
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Het gebruik van 'spijten' geeft aan dat iemand zich verdrietig of teleurgesteld voelt over een gemaakte keuze of gebeurtenis.
Infinitief
Ik heb spijten nooit gedaan.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik spijt van mijn beslissing.
jij / je
Jij spijt van wat je hebt gezegd.
u
U spijt wellicht dat u niet gekomen bent.
hij
Hij spijt van zijn keuze.
zij / ze
Zij spijt dat ze niet naar het feest zijn gegaan.
het
Dat spijt hem.
wij / we
Wij spijten niet naar de vergadering te zijn gegaan.
jullie
Jullie spijten dat jullie niet hebben geluisterd.
Verleden tijd
ik
Ik speet van mijn woorden.
jij / je
Jij speet dat je zo hebt gehandeld.
u
U speet dat u de kans niet hebt genomen.
hij
Hij speet over de verloren wedstrijd.
zij / ze
Zij speet dat ze niet eerder zijn gekomen.
wij / we
Wij speten dat we niet naar het concert zijn gegaan.
jullie
Jullie speten over de verkeerde keuze.
Er speten veel mensen over hun verloren kansen.
Voltooid deelwoord
Ik heb nooit gespeten over mijn keuzes.
Tegenwoordig deelwoord
Een spijtende persoon kan moeilijk verdergaan.
Aanvoegende wijs
Als ik maar spijte om de tijd die ik verloor.