Sporen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Het werkwoord 'sporen' kan verwijzen naar de actie van reizen met een trein.
Infinitief
Ik wil sporen naar mijn bestemming.
Tegenwoordig deelwoord
De trein is sporend in de richting van Amsterdam.
Het sporende geluid maakte me nieuwsgierig.
Voltooid deelwoord
We hebben de trein al gespoord.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik spoor elke dag naar mijn werk.
jij / je
Jij spoort altijd zo snel.
u
U spoort vandaag naar Rotterdam.
hij
Hij spoort de trein regelmatig naar huis.
zij / ze
Zij spoort met haar vrienden in het weekend.
het
Het spoort goed als het niet regent.
wij / we
Wij sporen graag samen.
jullie
Jullie sporen snel naar de volgende halte.
Verleden tijd
ik
Ik spoorde eerder naar het feest.
jij / je
Jij spoorde gisteren naar huis.
u
U spoorde recent naar Amsterdam.
hij
Hij spoorde in de middag.
zij / ze
Zij spoorde met haar vriend naar de stad.
wij / we
Wij spoorden samen afgelopen week.
jullie
Jullie spoorden naar de wedstrijd.
zij / ze
Zij spoorden lange tijd in het verleden.
Gebiedende wijs
jij / je
Spoor nu naar de juiste trein!
u
Spoort u snel naar het station!
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat ik spoore naar mijn doel.