Spreken
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Infinitief
Ik wil graag Nederlands leren spreken.
Tegenwoordig deelwoord
ik, jij / je, u, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
De leraar is sprekend over de grammatica.
ik, jij / je, u, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
Een sprekende robot kan veel vragen beantwoorden.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik spreek Nederlands.
jij / je, u
Jij spreekt goed Duits.
wij / we, zij / ze
Wij spreken regelmatig af.
jullie
Jullie spreken altijd zo netjes.
Verleden tijd
ik
Ik sprak met mijn vriend gisteren.
jij / je, u
Jij sprak met de lerares.
hij, zij / ze, het
Hij sprak heel duidelijk.
wij / we
Wij spraken over de vakantie.
jullie
Jullie spraken in het Engels.
zij / ze
Zij spraken vaak over films.
Voltooid deelwoord
Ik heb met hen gesproken.
Gebiedende wijs
Spreek duidelijk als je een presentatie geeft.
Spreekt u langzamer alstublieft.
Aanvoegende wijs
Moge hij zijn examen goed spreke.