Staan
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
bij verplaatsing of houding
Infinitief
Ik wil leren hoe ik goed kan staan tijdens een presentatie.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik sta nu in de rij voor de kassa.
jij / je
Jij staat altijd te laat op.
u
U staat vooraan in de lijn.
hij
Hij staat op het perron te wachten.
zij / ze
Zij staat achter het bureau.
het
Het staat in de krant dat het gaat regenen.
wij / we
Wij staan samen in de tuin.
jullie
Jullie staan altijd in het centrum van de aandacht.
Verleden tijd
ik
Gisteren stond ik heel vroeg op.
jij / je
Jij stond aan de verkeerde kant van de straat.
u
U stond vorige week op het podium.
hij
Hij stond uren te wachten.
zij / ze
Zij stond rechtop in de bus.
het
Het stond beschreven in het boek.
wij / we
Wij stonden samen op het schoolplein.
jullie
Jullie stonden altijd voor het raam.
Voltooid deelwoord
Ik heb altijd voor de sport gestaan.
Tegenwoordig deelwoord
De staande lamp verlicht de kamer mooi.
De staande auto blokkeert de ingang.
Aanvoegende wijs
Sta rechtop, alsjeblieft!
Gebiedende wijs
Sta nu stil en luister!
Examples
De tafel staat in de eetkamer.
tegenwoordige tijd, indicatief