Stappen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
gebruikelijk, ook informele context.
Infinitief
Ik wil leren stappen.
Tegenwoordig deelwoord
De jongen is stappend naar huis gegaan.
De stappende groep was zichtbaar vanaf de afstand.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik stap snel over de straat.
jij / je, u
Jij stapt in de bus.
hij, zij / ze, het
Zij stapt elke ochtend om 7 uur in de trein.
wij / we, jullie, zij / ze
Wij stappen altijd samen naar school.
Verleden tijd
ik
Ik stapte gisteren naar het park.
jij / je, u
Jij stapte snel naar binnen.
hij, zij / ze, het
Hij stapte uit de auto.
wij / we, jullie, zij / ze
Wij stapten in de lijnbus.
Voltooid deelwoord
Wij zijn al gestapt naar het restaurant.
Gebiedende wijs
Stap naar voren!
Stapt nu naar de uitgang!
Aanvoegende wijs
Als ik stappe, zou ik sneller willen zijn.