Storten
VerbInfinitief
Ik wil geld storten op mijn rekening.
Tegenwoordig deelwoord
De stortende regen zorgde voor overstromingen.
De stortende massa was indrukwekkend.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik stort vandaag een bedrag op mijn rekening.
jij / je, u
Jij stort morgen veel geld.
hij, zij / ze, het
Hij stort elke maand geld in zijn spaarpot.
wij / we, jullie
Wij storten samen onze bijdrage.
Verleden tijd
ik
Ik stortte gisteren geld op mijn rekening.
jij / je, u
Jij stortte vorige week ook geld.
hij, zij / ze, het
Hij stortte veel in zijn goede doelen.
wij / we, jullie
Wij stortten allemaal ons geld op het juiste moment.
Voltooid deelwoord
Het geld is al gestort.
Aanvoegende wijs
ik, jij / je, u, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
Ik hoop dat hij storte zoals beloofd.
Gebiedende wijs
Stort het geld snel over!