Tochten
deVerbAuxiliary Verb
hebben
Werkwoord
Het werkwoord 'tochten' heeft variaties die verschillende aspecten van de actie beschrijven.
Voltooid deelwoord
ik, jij / je, u, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
Ik ben naar Amsterdam getocht.
Tegenwoordig deelwoord
ik, jij / je, u, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
Ik maak een tocht met mijn vrienden.
wij / we, jullie
Jullie tochten door het bos.
Gebiedende wijs
Tocht naar school!
Aanvoegende wijs
Als hij tochte dat hij kon winnen, zou hij spelen.
Infinitief
Om te tochten is goed voor je gezondheid.
Tegenwoordig deelwoord
De tochtend lucht was erg verfrissend.
De tochtende groep was moe.
Verleden tijd
ik
Gisteren tochtte ik langs de zee.
wij / we, jullie
Jullie tochtte gisteren ook naar het park.
Examples
De kinderen tochten elke zaterdag.
tegenwoordige tijd: tochten, indicatief
Hij heeft veel mooie plekken getocht.
voltooid deelwoord: getocht, indicatief