Treffen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Het werkwoord 'treffen' betekent meestal het maken van een afspraak of het ontmoeten van iemand.
Infinitief
Wij gaan de afspraak treffen.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik tref mijn vrienden in het park.
jij / je, u
Jij treft altijd de juiste keuze.
wij / we, jullie, zij / ze
Wij treffen elkaar vaak in de stad.
Verleden tijd
ik
Ik trof een interessante persoon op het feest.
wij / we, jullie, zij / ze
Zij troffen een goede beslissing.
Voltooid deelwoord
Ik heb het onderwerp al eerder getroffen.
Tegenwoordig deelwoord
De treffende beschrijving maakte indruk.
De treffende opmerkingen waren waardevol.
Aanvoegende wijs
Moge ik ooit een goede beslissing treffe.
Gebiedende wijs
jij / je
Tref de juiste keuze!
u
U treft de juiste beslissing.