Veranderen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Infinitief
Ik wil graag mijn manier van werken veranderen.
Tegenwoordig deelwoord
ik, jij / je, u, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
De bomen zijn veranderend, ze krijgen nieuwe bladeren in de lente.
ik, jij / je, u, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
De veranderende omstandigheden maken het moeilijk om plannen te maken.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik verander mijn plannen regelmatig.
jij / je, u
Jij verandert langzaam, ik zie het heel goed.
hij, zij / ze, het
Hij verandert zijn gedrag om beter te kunnen samenwerken.
wij / we, jullie
Wij veranderen onze strategie om het project te verbeteren.
Verleden tijd
ik
Ik veranderde mijn mening na het gesprek.
jij / je, u
Je veranderde veel in de afgelopen jaren.
hij, zij / ze, het
Zij veranderde van baan om meer uitdaging te vinden.
wij / we, jullie
Wij veranderden onze plannen door de slechte weersvoorspelling.
Voltooid deelwoord
Het probleem is inmiddels veranderd, dus we moeten opnieuw kijken.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat hij verandert voor zijn eigen bestwil.
Gebiedende wijs
Verander je houding als je met anderen praat.
Verandert het niet, dan zullen we andere stappen moeten ondernemen.