Verhuizen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Infinitief
Ik ga verhuizen naar een nieuw huis.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik verhuis morgen naar een ander dorp.
jij / je, u
Jij verhuist volgende week naar Amsterdam.
wij / we, jullie, zij / ze
Zij verhuizen binnenkort naar een groter huis.
Verleden tijd
ik
Ik verhuisde vorig jaar naar deze stad.
wij / we, jullie, zij / ze
Wij verhuisden naar een kleiner appartement.
Voltooid deelwoord
Ik ben naar een nieuw huis verhuisd.
Tegenwoordig deelwoord
Verhuizend naar een nieuwe plek is altijd spannend.
De verhuizende mensen brengen hun meubelen naar de nieuwe woning.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat hij verhuize naar een betere buurt.
Gebiedende wijs
jij / je
Verhuis snel, de vrachtwagen wacht!
jullie
Verhuist voorzichtig met die dozen!