Verkeren
VerbInfinitief
Zij willen niet alleen in een droom verkeren.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik verkeer vaak in andere landen.
jij / je, u
Jij verkeert in goede compagnies.
hij, zij / ze, het
Zij verkeert in een moeilijke situatie.
wij / we, jullie
Wij verkeren in een staat van blijdschap.
Verleden tijd
ik
Ik verkeerde vroeger in een andere stad.
jij / je, u
Jij verkeerde in de veronderstelling dat het zou regenen.
hij, zij / ze, het
Hij verkeerde altijd in gezelschap van vrienden.
wij / we, jullie
Wij verkeerden in dezelfde cirkels.
Voltooid deelwoord
Het is verkeerd om dat te zeggen.
Tegenwoordig deelwoord
Ik ben verkerend in het onbekende.
De verkerende ideeën zijn interessant.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat hij verkere in geluk.
Gebiedende wijs
Verkeer voorzichtig in het verkeer!
Verkeert in jouw gedachten voor een moment.