Vluchten
VerbAuxiliary Verb
zijn
werkwoord
De actie duidt een beweging aan naar een veiligere plek.
Infinitief
Ik moet vluchten als er gevaar is.
Tegenwoordig deelwoord
Vluchtend voor de regen heb ik een schuilplek gezocht.
De vluchtende persoon was niet meer te zien.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik vlucht voor de hond als hij achter me aan rent.
jij / je, u
Jij vlucht snel om de bal te pakken.
hij, zij / ze, het
Hij vlucht als hij zich bedreigd voelt.
wij / we, jullie
Wij vluchten altijd als het gaat onweren.
Verleden tijd
ik
Ik vluchtte naar huis toen ik de storm zag aankomen.
jij / je, u
Jij vluchtte net op tijd voor de bus.
hij, zij / ze, het
Hij vluchtte van de gevangenis.
wij / we, jullie
Wij vluchtten samen voor het onweer.
Voltooid deelwoord
Hij is gevlucht naar een ander land om veilig te zijn.
Gebiedende wijs
Vlucht naar de uitgang als er een brand is!
Aanvoegende wijs
Als ik maar vluchte voor de problemen!