Vormen
VerbVoltooid deelwoord
Het project is succesvol gevormd.
Tegenwoordig deelwoord
Hij loopt vormend aan de nieuwe plannen.
De vormende ideeën van de leerlingen zijn interessant.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik vorm een team.
jij / je
Jij vormt de basis van het project.
u
U vormt een belangrijk onderdeel van het onderzoek.
hij
Hij vormt een sterk argument.
zij / ze
Zij vormt de leiding van het project.
het
Het vormt een onderdeel van de cursus.
wij / we
Wij vormen een band.
jullie
Jullie vormen een goed team.
Verleden tijd
ik
Ik vormde het plan vorige week.
jij / je
Jij vormde een nieuw idee.
u
U vormde de basis van het succes.
hij
Hij vormde de ploeg met veel ervaring.
zij / ze
Zij vormde een stevige relatie met de klant.
het
Het vormde een uitdaging voor het team.
wij / we
Wij vormden een gezamenlijke aanpak.
jullie
Jullie vormden het fundament van de vereniging.
Aanvoegende wijs
Dat ik vorme wat ik wil bereiken.
Infinitief
Om te vormen, moet je creatief zijn.
Gebiedende wijs
Vorm de zinnen correct.
Vormt het team voor de wedstrijd.