Vragen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
vragen heeft een nuance van nieuwsgierigheid of verzoek. Het kan ook een opdracht zijn.
Infinitief
Ik wil vragen hoe het met je gaat.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik vraag naar de openingstijden.
jij / je, u
Jij vraagt altijd interessante dingen.
wij / we, jullie, zij / ze
Wij vragen om hulp als dat nodig is.
Verleden tijd
ik
Ik vroeg je om de weg.
jij / je, u
Jij vraagde het me gisteren.
hij, zij / ze, het
Hij vraagde waarom je niet gekomen was.
wij / we, jullie, zij / ze
Wij vroegen het aan de leraar.
Voltooid deelwoord
Ik heb je daarover gevraagd.
Tegenwoordig deelwoord
Hij liep vragend de kamer binnen.
Het vragende gezicht van het kind was schattig.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat jij vrage wat je wilt leren.
Gebiedende wijs
jij / je
Vraag het aan de docent!
jullie
Vraag het aan jullie ouders.
u
Vraagt u het alstublieft aan hem.