Vullen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
vullen betekent iets voorzien of tot een bepaald niveau vullen.
Infinitief
Ik wil de emmer vullen met water.
Tegenwoordig deelwoord
De vullende taak is moeilijk te volbrengen.
Ik zie een vullende activiteit op mijn agenda.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik vul het formulier in.
jij / je
Jij vult de glazen met sap.
u
U vult de enquĂȘte in.
hij
Hij vult zijn zakken met stenen.
zij / ze
Zij vult de pot met bloemen.
het
Het vult de ruimte met geluid.
wij / we
Wij vullen de winkel met nieuwe producten.
jullie
Jullie vullen de woonkamer met liefde.
Verleden tijd
ik
Ik vulde de tank gisteren bij het station.
jij / je
Jij vulde het formulier vorige week in.
u
U vulde de enquĂȘte in.
hij
Hij vulde zijn zakken met zand.
zij / ze
Zij vulde de pot met water.
het
Het vulde de ruimte met geur.
wij / we
Wij vulden de glaswerk met water.
jullie
Jullie vulden de dozen met spullen.
Voltooid deelwoord
De tank is gevuld met benzine.
Aanvoegende wijs
Moge de fles goed vullen.
Gebiedende wijs
Vul dit formulier in!
Vult de glazen goed?!