Week

Adjective

Attributive Forms

💡Als je zegt 'de weekse man' of 'een weekse dag', gebruik je 'weekse' vóór het zelfstandig naamwoord. 'Week' in deze vorm betekent dat iets met een week te maken heeft.

With Definite Article
de weekse man
"De weekse man is vriendelijk."
With Indefinite Article
een weekse dag
"Ik heb een weekse dag gekozen voor de afspraak."
Without Article
week
"De week was lang."

Predicative Form

💡Na 'zijn' gebruik je altijd 'week': Hij is week. Dit betekent dat iemand of iets niet sterk of stevig is.

week
"Hij is week."

Comparative

💡Als je 'weker' gebruikt, vergelijk je iets en zeg je dat het minder stevig is dan iets anders. Bijvoorbeeld, 'Dit brood is weker.'

Base Form
weker
"Deze brood is weker dan het andere brood."
With "dan"
wekere
"Die appel is wekere dan deze appel."

Superlative

💡Bij het gebruiken van de superlatieven zeg je 'de weekste' om te zeggen dat iets de meeste eigenschappen van 'week' heeft.

Attributive
de weekste man
"Hij is de weekste man in de groep."
Predicative
weekste
"Dit is de weekste keuze."