Wensen
VerbInfinitief
Ik wil altijd wensen dat ik gelukkig ben.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik wens je veel geluk.
jij / je
Jij wens de beste resultaten.
u
U wenst vast een fijne dag.
hij
Hij wenst altijd het beste voor anderen.
zij / ze
Zij wenst dat iedereen gelukkig is.
het
Het wens dat je slaagt in je examen.
wij / we
Wij wensen je een fijne vakantie.
jullie
Jullie wensen veel succes met de presentatie.
Verleden tijd
ik
Ik wenste dat ik rijk was.
jij / je
Jij wenste een nieuwe fiets.
u
U wenste een fijnere wereld.
hij
Hij wenste dat hij meer tijd had.
zij / ze
Zij wensten dat ze konden blijven.
het
Het wenste dat de regen zou stoppen.
wij / we
Wij wensten dat het beter weer zou zijn.
jullie
Jullie wensten veel plezier tijdens het feest.
Voltooid deelwoord
He is altijd gewenst op de feestjes.
Tegenwoordig deelwoord
Zij is wensend naar een beter leven.
De wensende kinderen spelen in het park.
Aanvoegende wijs
Moge je alles krijgen wat je wense!
Gebiedende wijs
Wens voor de beste resultaten!