Weten
VerbVoltooid deelwoord
Ik heb het altijd geweten.
Tegenwoordig deelwoord
Wetend dat het moeilijk zou zijn, besloot hij het toch te doen.
Zij was een wetende vrouw in de gemeenschap.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik weet het antwoord.
jij / je, u
Jij weet de weg naar huis.
hij, zij / ze, het
Hij weet het geheim.
wij / we, jullie
Wij weten veel over geschiedenis.
Verleden tijd
ik
Ik wist dat hij kwam.
jij / je, u
Jij wist het niet, toch?
hij, zij / ze, het
Zij wist wat er aan de hand was.
wij / we, jullie
Wij wisten het eerder.
Gebiedende wijs
Weet wat je doet!
Aanvoegende wijs
Moge hij weten wat goed voor hem is.
Infinitief
Ik wil weten hoe het werkt.