Wijken
VerbInfinitief
Ik wil graag wijken van mijn planning.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik wijk af van het onderwerp.
jij / je
Jij wijkt vaak van de waarheid af.
u
U wijkt van uw plan af.
hij, zij / ze, het
Hij wijkt nooit van zijn principes.
wij / we
Wij wijken niet van onze koers.
jullie
Jullie wijken af in jullie benadering.
Verleden tijd
ik
Ik week af toen ik hem sprak.
jij / je
Jij weken niet zo vaak af in het verleden.
u
U weken niet van de afspraak.
hij, zij / ze, het
Hij week af van de groep.
wij / we
Wij weken van onze route af.
jullie
Jullie weken niet van de waarheid af.
Tegenwoordig deelwoord
Wijkend van de norm, vond ik mijn eigen weg.
De wijkende beweging werd opgemerkt door de bevolking.
Voltooid deelwoord
Zij is geweken van haar oorspronkelijke plan.
Gebiedende wijs
jij / je
Wijk nu naar de andere kant!
jullie
Jullie wijkt niet van de opdracht af.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat hij wijke van zijn fout.