Wijzen
VerbInfinitief
Ik wil graag leren wijzen op belangrijke dingen.
Tegenwoordig deelwoord
Hij is wijzend naar de sterren in de lucht.
De wijzende vingers maken het duidelijk.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik wijs altijd de juiste weg.
jij / je, u
Jij wijst naar de juiste oplossing.
hij, zij / ze, het
Zij wijst het verkeerde pad aan.
wij / we, jullie
Wij wijzen samen naar het doel.
Verleden tijd
ik
Ik wees hem de weg naar huis.
wij / we, jullie
Jullie wezen ons de juiste richting.
hij, zij / ze, het
Hij wees naar de lucht.
Voltooid deelwoord
Hij heeft naar de sterren gewezen.
Gebiedende wijs
Wijs de deur aan als je het begrijpt.
Wijst de weg naar het museum alstublieft.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat ik het juiste pad wijze.