Zeilen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Dit werkwoord heeft verschillende vormen, afhankelijk van de tijd en de persoon.
Infinitief
Ik hou van zeilen op de zee.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik zeil elke zondag.
jij / je
Jij zeilt heel goed!
u
U zeilt mooi over het meer.
hij
Hij zeilt met zijn vrienden.
zij / ze
Zij zeilt graag tijdens de vakantie.
het
Het zeilt snel in de wind.
wij / we
Wij zeilen vaak met de familie.
jullie
Jullie zeilen samen tijdens de zomer.
Verleden tijd
ik
Ik zeilde heel snel vorig jaar.
jij / je
Jij zeilde naar Zeeland in de zomer.
u
U zeilde ook tijdens de wedstrijd.
hij
Hij zeilde solo over de Atlantische Oceaan.
zij / ze
Zij zeilde met haar ouders vroeger.
wij / we
Wij zeilden samen voor de vakantie.
jullie
Jullie zeilden met de klas naar het eiland.
het
Het zeilde rustig op de vijver.
Voltooid deelwoord
We hebben de hele dag gezeild.
Tegenwoordig deelwoord
Ze zijn zeilend op het meer.
De zeilende boot is mooi om te zien.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat jij zeile op jouw vakantie.
Gebiedende wijs
Zeil dat schip mooi!
Zeilt u gerust verder!
Examples
Zeil mee, het is erg leuk!
tegenwoordige tijd, gebiedende wijs
Ik heb gezeild en het was avontuurlijk.
voltooid deelwoord, indicatief