Zeuren
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Het woord 'zeuren' heeft een negatieve bijklank en verwijst naar klagen op een zeurende manier.
Infinitief
Ik vind het vervelend als mensen alleen maar kunnen zeuren.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik zeur vaak over het weer.
jij / je
Jij zeurt altijd als je moe bent.
u
U zeurt soms over kleine dingen.
hij, zij / ze, het
Hij zeurt na een lange dag werk.
wij / we
Wij zeuren niet vaak over ons werk.
jullie
Jullie zeuren altijd als we te laat zijn.
Verleden tijd
ik
Ik zeurde vaak over mijn huiswerk toen ik jong was.
jij / je
Jij zeurde gisteren over het eten.
u
U zeurde over de schade aan uw auto.
hij, zij / ze, het
Zij zeurde de hele week over haar studie.
wij / we
Wij zeurden vroeger altijd tegen onze ouders.
jullie
Jullie zeurden over de lange rij.
Voltooid deelwoord
Ik heb veel gezeurd over het weer deze week.
Tegenwoordig deelwoord
De kinderen zijn zeurend op de achterbank.
De zeurende stem van de docent was moeilijk te negeren.
Aanvoegende wijs
Als hij maar niet zeure!
Gebiedende wijs
Zeur niet en ga gewoon aan het werk!
Als je dit niet kunt, zeurt iemand anders.