Zinnen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Het werkwoord 'zinnen' betekent 'nadenken' of 'overwegen'.
Infinitief
Ik wil zinnen maken.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik zin veel over mijn toekomst.
jij / je, u
Jij zint vaak op goede ideeën.
hij, zij / ze, het
Hij zint op een oplossing.
wij / we, jullie
Wij zinnen samen over de plannen.
Verleden tijd
ik
Ik zon veel over mijn projecten.
jij / je, u, hij, zij / ze, het
Zij zonnen over hun dromen.
Voltooid deelwoord
Ik heb veel gezonnen over de toekomst.
Tegenwoordig deelwoord
Zinnend in de tuin voelt goed.
Een zinnende geest is creatief.
Aanvoegende wijs
Als je zinne, dan krijg je ideeën.
Gebiedende wijs
Zin voor het gesprek.
Zint niet teveel, maar ga doen.