Zouten
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Het werkwoord 'zouten' verwijst naar het toevoegen van zout aan voedsel.
Infinitief
Ik hou ervan om voedsel te zouten.
Tegenwoordig deelwoord
Ik zie iemand zoutend in de keuken.
De zoutende chef maakte het gerecht compleet.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik zout mijn maaltijden altijd.
jij / je, u
Zout jij je eten vaak?
hij, zij / ze, het
Hij zout de vis voor het avondeten.
wij / we, jullie, zij / ze
Wij zouten de augurken in de tuin.
Verleden tijd
ik
Ik zoutte de soep gisteren.
jij / je, u
Zoutte jij de salades voor het feest?
hij, zij / ze, het
Hij zoutte de vleesgerechten voor de barbecue.
wij / we, jullie, zij / ze
Wij zoutten de maaltijden voor de gasten.
Voltooid deelwoord
Het vlees is gezouten voor de zekerheid.
Aanvoegende wijs
Zou het zoute beter zijn voor de smaak?
Gebiedende wijs
Zout je eten!