Zullen
VerbAuxiliary Verb
none
workword
used for future tenses or conditional moods in sentences.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik zal morgen naar school gaan.
jij / je
Jij zult het boek lezen.
u
U zult de presentatie geven.
hij, zij / ze, het
Zij zal de opdracht maken.
wij / we, jullie, zij / ze
Wij zullen samen eten.
Verleden tijd
ik
Ik zou graag op vakantie gaan.
jij / je
Jij zoudt het huis schilderen.
u
U zou het document kunnen lezen.
hij, zij / ze, het
Hij zou te laat komen.
wij / we, jullie, zij / ze
Wij zouden graag meer tijd hebben.
Aanvoegende wijs
Dat men zulle begrijpen wat ik bedoel.
Infinitief
Wij hopen te zullen winnen.
Tegenwoordig deelwoord
De zullende storm was gevaarlijk.
Hij reed naar huis, zullende pas later aankomen.