Zuster
deCommon Nounvrouwelijke persoon die in de gezondheidszorg werkt, zoals een verpleegster
(een zuster zorgt voor patiënten)
De zuster helpt de dokter tijdens de operatie.
Zij is zuster in een ziekenhuis en verzorgt ouderen.
- Compound
De verpleegster is vriendelijk, en ze houdt van haar werk.
- Present Tense
Zij werkt in de gezondheidszorg als verpleegster.
- Imperative
Help de verpleegster met de taken vandaag!
- Context & Scenario
Ik ben moe na een lange dag werken in de gezondheidszorg.
- Related Word
In de gezondheidszorg werkt een verpleegkundige soms samen met een arts.
- Simple
De zuster geeft medicijnen aan de patiënten.
- Future Tense
Volgende maand zal de zuster aan een training deelnemen.
- Past Tense
Tijdens mijn ziekenhuisopname zorgde een zuster voor mijn welzijn.
- Declarative
Ik bewonder de zuster die zich altijd inzet voor haar patiënten.
- Complex
De zuster, die veel energie heeft, gaat elke dag naar het ziekenhuis.
- Complex
De verpleegster, die altijd klaarstaat om anderen te helpen, is ongelofelijk belangrijk in de gezondheidszorg.
- Past Tense
Zij werkte als verpleegster in een druk ziekenhuis vorig jaar.
- Interrogative
Is de verpleegster beschikbaar voor de avondshift?
- Context & Scenario
Tijdens het feest sprak ik met een verpleegster over haar werk.
- Idiomatic
Als verpleegster moet je altijd voorbereid zijn, want het kan soms snel gaan.
- Complex
De zuster, die veel ervaring heeft, zorgt voor de patiënten met veel geduld.
- Past Tense
Vorige week hielp de zuster een oudere vrouw met haar medicatie.
- Simple
De verpleegster zorgt voor patiënten elke dag.
- Future Tense
Zij zal als verpleegster in de nieuwe kliniek werken.
- Declarative
De verpleegster geeft regelmatig medicijnen aan de patiënten.
- Context & Scenario
De studenten leren over de rol van verpleegsters in de gezondheidszorg.
- Synonym
De zorger heeft ook hetzelfde doel als de verpleegster.
- Compound
De zuster werkt hard, maar zij vindt haar werk erg bevredigend.
- Present Tense
Zij werkt in de gezondheidszorg en helpt mensen dagelijks.
- Declarative
De zuster verzorgt de patiënten goed.
- Imperative
Help de zuster met haar verantwoordelijkheden!
- Interrogative
Werkt de zuster ook nachtdiensten in het ziekenhuis?
- Present Tense
Op school leren we over de rol van de zuster in de gezondheidszorg.
- Interrogative
Waarom hebben zusters vaak een sterk emotioneel uithoudingsvermogen?
- Synonym
De verpleegkundige, die ook zuster wordt genoemd, is erg belangrijk in de gezondheidszorg.
- Past Tense
Op een feestje ontmoette ik een zuster die vertelde over haar werk.
- Imperative
Bied je hulp aan de zuster aan!
- Complex
Als zuster moet je soms moeilijke beslissingen nemen.
- Idiomatic
Het is niet altijd een wandeling in het park om zuster te zijn.
- Related Word
Zij is de beste zorgverlener die ik ken.
meer informele term voor een vrouwelijke broer, vooral gebruikt binnen religieuze gemeenschappen of nauwe vriendschappen
(zuster in een religieuze of informele zin)
Zij noemt haar beste vriendin haar zuster.
In de zusterorde leven ze samen volgens bepaalde regels.
- Simple
Zij beschouwt haar zuster als een tweede moeder.
- Past Tense
Vorig jaar was ik bij mijn zuster voor haar verjaardag.
- Declarative
Mijn zuster is erg zorgzaam.
- Complex
Iedereen noemt haar zuster, omdat ze zo close zijn.
- Past Tense
Gisteren was ik met mijn zuster in de stad.
- Interrogative
Ben jij ook een zuster van deze congregatie?
- Context & Scenario
We werken samen met zusters in de school.
- Related Word
De liefde tussen zusters is heel bijzonder.
- Compound
Ze heeft een zuster, en ze delen veel geheimen.
- Present Tense
Mijn zuster helpt me met mijn schoolwerk.
- Interrogative
Wat doet jouw zuster in het weekend?
- Context & Scenario
Mijn zuster maakt de beste appeltaart.
- Simple
Mijn zuster helpt me vaak met mijn huiswerk.
- Present Tense
Zij is mijn zuster in de geloofsgemeenschap.
- Declarative
Zij is mijn zuster en ik hou van haar.
- Context & Scenario
Mijn zuster komt elke week op bezoek.
- Synonym
Mijn zuster is mijn beste vriendin.
- Complex
Als je het moeilijk hebt, kun je altijd op je zuster rekenen.
- Future Tense
Volgend jaar zal ik mijn zuster weer bezoeken.
- Imperative
Noem je zuster als je hulp nodig hebt!
- Compound
Ik heb een zuster, en zij is heel aardig.
- Future Tense
Morgen ga ik met mijn zuster naar de kerk.
- Imperative
Vergeet niet om je zuster te bellen!
- Context & Scenario
De zusters in onze groep organiseren een uitje.
- Idiomatic
Die zuster werkt altijd hard.
term voor een vrouwelijke lid van een klooster of religieuze gemeenschap
(een zuster als onderdeel van een klooster)
De zusters helpen in de gemeenschap met voedselbedeling.
De zuster gewijd aan haar geloof leidt de gebeden.
- Complex
De zuster die de taak heeft om te onderwijzen, werkt hard.
- Past Tense
Vorig jaar hielp de zuster bij het opknappen van het klooster.
- Interrogative
Helpt de zuster je met je huiswerk?
- Compound
De zuster houdt van de natuur, en ze plant elke maand nieuwe bloemen.
- Past Tense
De zuster hielp de ouderen vorig jaar met hun boodschappen.
- Interrogative
Zou de zuster ons kunnen vertellen over haar ervaringen in het klooster?
- Context & Scenario
In het klooster ontwikkelen zusters hun spirituele vaardigheden.
- Related Word
De zuster draagt altijd haar habijt, dat haar identiteit weerspiegelt.
- Simple
Een zuster zorgt voor de kinderen in het klooster.
- Future Tense
In de toekomst zal de zuster nieuwe leerlingen begeleiden.
- Context & Scenario
Na hun diensten gaan de zusters altijd samen dineren.
- Simple
De zuster verzorgt de bloemen in de kapel.
- Present Tense
De zuster leert de kinderen over liefde en vriendschap.
- Declarative
De zuster heeft altijd tijd voor een goed gesprek.
- Context & Scenario
De zuster kookt elke dag voor de leden van het klooster.
- Synonym
Een broeder is het mannelijke equivalent van een zuster.
- Compound
De zuster kookt, en zij maakt ook het klooster schoon.
- Present Tense
De zuster helpt elke dag in de tuin van het klooster.
- Declarative
De zuster heeft veel kennis over het geloof.
- Imperative
Wees vriendelijk tegen de zuster die ons helpt.
- Complex
Omdat de zuster al vele jaren in het klooster woont, kent ze de geschiedenis goed.
- Future Tense
De zuster zal volgend jaar een retraite leiden.
- Imperative
Help de zuster met het organiseren van het feest!
- Context & Scenario
Tijdens de vergadering in de tuin sprak de zuster over haar werk met jongeren.
- Idiomatic
De zuster is altijd bereid om anderen te helpen, dat is haar tweede natuur.