Beginnen
VerbInfinitief
Ik wil nu beginnen met leren.
Tegenwoordig deelwoord
Een beginnende zanger leert veel.
De beginnend kunstenaar is erg creatief.
Tegenwoordig deelwoord
De beginnende loper trainde elke dag.
Verleden tijd
ik
Ik begon gisteren met mijn huiswerk.
wij / we
Wij begonnen toen met het project.
Voltooid deelwoord
Zij zijn al begonnen met het diner.
Aanvoegende wijs
Beginne alsjeblieft met de presentatie.
Gebiedende wijs
jij / je
Begin nu, het is tijd!
u
U begint best snel.