Beiden
Verbdezelfde handeling ondergaan of dezelfde ervaring hebben
(twee personen of dingen gebeuren iets)
Beiden zijn ze naar de bioscoop geweest.
Ze hebben beiden de taart geproefd en vonden het lekker.
- Compound
Wij hebben het museum bezocht, en we waren allebei gefascineerd.
- Simple
Zij hebben samen dezelfde reis gemaakt.
- Present Tense
Wij beleven nu het concert samen.
- Past Tense
Wij hebben dezelfde cursus gevolgd afgelopen jaar.
- Future Tense
Morgen zullen wij hetzelfde karaokefeest meemaken.
- Declarative
We lijken dezelfde ervaring te hebben bij het proeven van deze wijn.
- Interrogative
Hebben jullie samen dezelfde ervaring tijdens de reis gehad?
- Imperative
Maak samen dezelfde ervaring mogelijk!
- Complex
Toen we op vakantie waren, hebben we gezamenlijk dezelfde avonturen beleefd.
- Synonym
Tijdens het weekend hebben we allebei hetzelfde televisieprogramma gekeken.
- Related Word
Ze hebben dezelfde film bekeken in de bioscoop.
- Idiomatic
We hebben elkaars schoenen aangetrokken om dezelfde ervaring te delen.
verkeerd of onjuist gebruiken of uitleggen
(iemand beidt informatie op een verkeerde manier)
Hij heeft de gegevens tijdens de presentatie beiden.
Zij kregen een lagere score omdat ze de instructies beiden.
- Simple
Dat antwoord is onjuist.
- Past Tense
De aannames in het onderzoek bleken onjuist te zijn.
- Interrogative
Waarom blijven de cijfers onjuist?
- Interrogative
Tijdens de vergadering bespraken ze de onjuiste berekeningen van het budget.
- Related Word
De onjuiste uitleg leidde tot een misverstand.
- Complex
Omdat de informatie in de rapporten onjuist was, moest het hele project opnieuw worden bekeken.
- Future Tense
Onze bevindingen zullen onjuist zijn, tenzij we nauwkeuriger gegevens verzamelen.
- Imperative
Gebruik geen onjuiste argumenten in je debat!
- Interrogative
Op het feest corrigeerde hij de onjuiste commenataren over de muziek.
- Idiomatic
Hij sloeg de plank volledig mis toen hij de statistieken onjuist presenteerde.
- Compound
Het weerbericht was onjuist, dus we namen een paraplu mee, maar het regende niet.
- Present Tense
Dit document vertoont onjuiste informatie.
- Declarative
Zij noemt altijd de onjuiste feiten.
- Interrogative
In de supermarkt vond ik dat de prijs van het artikel onjuist was.
- Synonym
Mijn oordeel was verkeerd.
twee personen of zaken aanwijzen die hetzelfde bevatten of doen
(twee mensen of dingen bevatten of doen iets)
Beiden hebben een boek vast dat ze graag lezen.
De twee broers hebben beiden donker haar.
- Simple
De leerlingen hebben beiden dezelfde vraag gesteld.
- Compound
Beide muzikanten spelen piano, en ze treden vaak samen op.
- Complex
Hun studies zijn verschillend, maar beide studenten hebben dezelfde passie voor literatuur.
- Present Tense
Ze dragen beide een blauwe jas.
- Future Tense
Beiden zullen deelnemen aan de wedstrijd morgen.
- Past Tense
Tijdens het concert lachten beiden om dezelfde grap van de dirigent.
- Declarative
Beide kinderen houden van ijs.
- Imperative
Kies twee mensen uit die beiden goed kunnen zingen.
- Interrogative
Hebben beide teams gewonnen?
- Context & Scenario
Op het feest dansten beiden de salsa.
- Idiomatic
Het was alsof beide minnaars met dezelfde mond spreken.
- Context & Scenario
In de supermarkt kiezen beiden dezelfde producten.
- Synonym
Beide actrices schitterden in de film.
- Context & Scenario
Beide collega's hebben zich voor dezelfde taak aangemeld.
- Related Word
De kunstenaars hebben beiden een vergelijkbare stijl.