Beslissen
VerbTegenwoordig deelwoord
De beslissende factor in deze discussie is de tijd.
De beslissende momenten van de wedstrijd waren zeer spannend.
Infinitief
Hij moet goed beslissen voordat hij verder gaat.
Tegenwoordig deelwoord
ik
Ik besliste om te studeren.
jij / je
Jij besliste om mee te doen aan de competitie.
u
U besliste om later terug te bellen.
hij
Hij besliste om niet te gaan.
zij / ze
Zij besliste om het anders te doen.
het
Het besliste om geen nieuwe regels in te voeren.
wij / we
Wij beslisten om samen te werken.
jullie
Jullie beslisten om naar het festival te gaan.
Voltooid deelwoord
Zij heeft al besloten en het is beslist.
Gebiedende wijs
Beslis snel, we hebben niet veel tijd!
Beslist u, wat is uw keuze?
Aanvoegende wijs
Als ik maar beslisse wat het beste is.