Bloeien

Verb
1
Compound
Simple
Complex
Present Tense
Past Tense
Future Tense
Declarative
Interrogative
Context & Scenario
Related Word
Imperative
Context & Scenario
Context & Scenario
Synonym
Idiomatic
Landschap met bloeiende rozen in verschillende tinten rood en roze, verlicht door zacht ochtendlicht, met blauwe lucht en witte wolken erachter
Lentetuin met bloeiende rozen en zorg voor groei
Landschap met bloeiende rozen in verschillende tinten rood en roze, verlicht door zacht ochtendlicht, met blauwe lucht en witte wolken erachter
2
Present Tense
Future Tense
Past Tense
Declarative
Imperative
Interrogative
Context & Scenario
Context & Scenario
Context & Scenario
Complex
Jonge vrouw die blij is na een promotie in een serene kantooromgeving, met een prachtig houten bureau en een boeket verse bloemen.
Promotiegevierd in een serene kantooromgeving
Jonge vrouw die blij is na een promotie in een serene kantooromgeving, met een prachtig houten bureau en een boeket verse bloemen.
3
Simple
Compound
Complex
Present Tense
Past Tense
Future Tense
Declarative
Interrogative
Imperative
Context & Scenario
Context & Scenario
Context & Scenario
Synonym
Related Word
Idiomatic
Jonge vrouw lacht omringd door vrienden in een bloeiende tuin vol kleurrijke bloemen.
Vrolijke vrouw met vrienden in kleurrijke bloementuin
Jonge vrouw lacht omringd door vrienden in een bloeiende tuin vol kleurrijke bloemen.