Bloeien
VerbInfinitief
Ik wil leren hoe te bloeien in een moeilijke situatie.
Tegenwoordig deelwoord
De bloeiende bloemen zijn prachtig in de tuin.
Die bloeiende plant heeft veel zonlicht nodig.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik bloei wanneer ik gelukkig ben.
jij / je, u
Jij bloeien in de zon zoals een bloem.
hij, zij / ze, het
Hij bloeit in de lente, net als de andere planten.
wij / we
Wij bloeien samen in deze mooie tuin.
jullie
Jullie bloeien onder deze omstandigheden.
Verleden tijd
ik
Ik bloeide in mijn jeugd, vol dromen.
jij / je, u
Jij bloeide het afgelopen jaar heel goed als student.
hij, zij / ze, het
Zij bloeide tijdens de wedstrijd en won een prijs.
wij / we
Wij bloeiden vorig jaar in de competitie.
jullie
Jullie bloeiden collectief en maakten een groot verschil.
Gebiedende wijs
Bloei in je talent en laat anderen het zien!
Bloeien jullie maar, het is een mooie dag buiten!
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat jij bloeie in deze nieuwe rol.
Voltooid deelwoord
De bloemen zijn inmiddels gebloeid en zien er prachtig uit.
Examples
Het is weer tijd voor de planten om te bloeien.
tegenwoordige tijd, indicatief