Briefen
VerbInfinitief
Ik ga briefen over ons project.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik brief de klanten over de veranderingen.
jij / je
Jij brieft de teamleden snel.
u
U brieft alle betrokken partijen.
hij
Hij brieft zijn baas over het project.
zij / ze
Zij brieft het team over de updates.
het
Het briefde ons over de plannen.
wij / we
Wij briefen regelmatig onze klanten.
jullie
Jullie briefen de nieuwe leden.
Verleden tijd
ik
Ik briefde de redactie gisteren.
jij / je
Jij briefde de klanten vorige week.
u
U briefde de directeur destijds.
hij
Hij briefde de staf over de wijzigingen.
zij / ze
Zij briefde het team over de resultaten.
het
Het briefde hen over de afspraken.
wij / we
Wij briefden over ons onderzoek.
jullie
Jullie briefden vorige maand.
Voltooid deelwoord
Ik heb hen gebrieft over de agenda.
Tegenwoordig deelwoord
Briefend zit hij aan zijn bureau.
Aanvoegende wijs
Als je wilt, briefe ik de klanten.
Gebiedende wijs
jij / je
Brief de groep snel.
u
Brieft u de betrokkenen, alstublieft.