Dammen
VerbInfinitief
Ik houd van dammen met vrienden.
Tegenwoordig deelwoord
Hij is dammend aan de tafel.
Actief dammende spelers zijn vaak beter.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik dam graag in mijn vrije tijd.
jij / je
Jij damt altijd snel.
u
U damt heel goed, mijn complimenten.
hij
Hij damt vaak tegen zijn vrienden.
zij / ze
Zij damt met haar oma op zondag.
het
Het damt leuk in het spel.
wij / we
Wij dammen elke vrijdag.
jullie
Jullie dammen goed samen.
Verleden tijd
ik
Ik damde vroeger veel in de jeugdclub.
jij / je
Jij damde altijd met je buurman.
u
U damde als kind vaak met vrienden.
hij
Hij damde tegen de beste speler.
zij / ze
Zij damde met haar zus in hun vrije tijd.
wij / we
Wij damden met ons hele gezin.
jullie
Jullie damden eerder in een toernooi.
het
Het damde niet gemakkelijk.
Voltooid deelwoord
Ze hebben al veel partijen gedamd.
Gebiedende wijs
Dam nu met me!
Dam jullie wat sneller!
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat hij damme met ons.