Drinken
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Het werkwoord 'drinken' kan verwijzen naar het consumeren van vloeistoffen of het delen van een sociale activiteit.
Infinitief
Ik houd van drinken in het park.
Tegenwoordig deelwoord
De jongen zit drinkend aan de tafel.
Een drinkende persoon ziet er vaak ontspannen uit.
Verleden tijd
ik
Ik dronk water toen ik thuis was.
jij / je
Jij dronk koffie gisteren.
u
U dronk een biertje vorige week.
hij
Hij dronk het laatste beetje sap.
zij / ze
Zij dronk graag thee s' avonds.
het
Het kind dronk zijn fles leeg.
wij / we
Wij dronken wijn op het feest.
jullie
Jullie dronken te veel op het feestje.
Voltooid deelwoord
Ik heb veel water gedronken vandaag.
Tegenwoordig deelwoord
De drinkende man leek tevreden.
Drinkende mensen zijn vaak socialer.
Aanvoegende wijs
Als IJsselstein een rivier drinke, zou dat bijzonder zijn.
Gebiedende wijs
Drink je water!
Drinkt gerust als jullie dorst hebben!
Examples
Ik heb dorst, ik wil iets drinken.
infinitief, neutraal
Zij is drinkend weggegaan.
tegenwoordig deelwoord, neutraal
Jij dronk te veel op het feest.
verleden tijd, neutraal
Drink het niet zo snel!
gebiedende wijs, neutraal
Als jij drinke wilt, ga dan naar de bar.
aanvoegende wijs, neutraal