Een
deCommon Noungetal of cijfer dat de waarde één aanduidt
(één is het eerste getal na nul)
In het spel gooit hij een één met de dobbelsteen.
Als je één optelt bij twee, krijg je drie.
- Simple
Eén is een priemgetal.
- Present Tense
Elke dag tel ik tot tien, te beginnen met één.
- Declarative
Eén is een interessant nummer.
- Simple
Ik begin altijd met het nummer één als ik tel.
- Related Word
Het nummer één, oftewel een, is uiterst belangrijk in de wiskunde.
- Simple
Elk getal begint met de één.
- Compound
Eén is een priemgetal, en het volgt direct na nul.
- Complex
Hoewel één een priemgetal is, is het ook uniek omdat het de identiteitselement is voor optellen.
- Past Tense
Vorig jaar speelden we een spel waarbij ik vaak een één gooide.
- Future Tense
Volgende week zal hij proberen een één te gooien tijdens het spel.
- Interrogative
Kan één als alleenstaand nummer deelbaar zijn door anderen?
- Imperative
Tel tot één.
- Compound
Tijdens de wiskundeles benadrukte de leraar het belang van de waarde één.
- Complex
In een teamuitje gooide iedereen één keer met de dobbelsteen, en hij kreeg een één.
- Complex
Een is als een heilige graal voor sommige verzamelaars.
de eerste of enkelvoudige in een reeks van dingen
(het nummer één is de eerste in een reeks)
Hij kreeg een tien voor zijn toets, en dat is eigenlijk ook een één met een nul erachter.
Het is een speler van klasse één.
- Simple
Dit boek is een nummer één bestseller.
- Future Tense
Volgend jaar zal zij de nummer één positie veroveren.
- Imperative
Streef ernaar om nummer één te worden!
- Context & Scenario
Het nummer één op mijn boodschappenlijstje is melk.
- Related Word
Op het lijstje stond zij als eerste.
- Compound
Hij werd nummer één in de wedstrijd, maar zijn teamgenoot eindigde tweede.
- Complex
Hoewel hij hard werkte, kon hij toch de nummer één positie in het klassement niet bereiken.
- Present Tense
Zij is de nummer één in haar vakgebied.
- Past Tense
Hij was altijd nummer één in zijn klas.
- Declarative
Mijn telefoonnummers staan in volgorde van belangrijkste nummer.
- Interrogative
Wie is jouw nummer één favoriet in deze competitie?
- Context & Scenario
Ik moet beslissen welk nummer één prioriteit heeft op mijn to-do lijst.
- Context & Scenario
Hij werd gekozen als nummer één spreker voor de conferentie.
- Synonym
De president is de nummer één verantwoordelijke voor het land.
- Idiomatic
Nummer één zijn smaakt zoeter dan honing.
een onbepaald lidwoord dat een niet-gespecificeerd aantal of object aanduidt
(iemand heeft een idee)
Ik heb een nieuwe auto gekocht.
Kun je me een pen lenen?
- Simple
Ik wil een hond adopteren.
- Compound
Ik heb een boek gelezen, en daarna schreef ik een recensie.
- Present Tense
Hij heeft een idee.
- Past Tense
Vorige week las ik een spannend boek.
- Declarative
Zij zoekt een oplossing voor het probleem.
- Context & Scenario
Elke ochtend drink ik een kop koffie.
- Context & Scenario
Zullen we een feest organiseren voor zijn verjaardag?
- Idiomatic
Hij heeft een zware dobber aan.
- Future Tense
Volgende maand ga ik een nieuwe cursus volgen.
- Interrogative
Heb je een goed boek gelezen?
- Imperative
Koop een kaartje voor de voorstelling.
- Complex
Omdat ze een cadeau wilde kopen, ging ze naar de winkel.
- Context & Scenario
Kun je een mail sturen naar de klant?
- Synonym
Hij heeft een schilderij gemaakt, waarbij hij een penseel gebruikte.
- Related Word
Ze droeg een jurk naar het gala.
één enkel stuk, een eenheid
(men heeft één van iets)
Er ligt nog maar één koekje op de schaal.
Ik heb maar één pen bij me.
- Simple
Er ligt maar één munt op tafel.
- Present Tense
Er is maar één persoon in de kamer.
- Declarative
Er was nog maar één stoel beschikbaar.
- Related Word
Dit is het enige exemplaar dat ik nog heb.
- Compound
Er was maar één plein in het dorp, en daar ontmoetten we elkaar vaak.
- Compound
Ik heb een appel voor mezelf, maar geen enkel stukje voor jou.
- Complex
Er was geen enkel boek te vinden dat ik nog niet had gelezen, waardoor ik besloot een nieuw genre te proberen.
- Past Tense
Gisteren kocht ik één enkel souvenir.
- Future Tense
Morgen zal er slechts één optreden zijn.
- Interrogative
Heb je maar één sleutel bij je?
- Imperative
Neem maar één exemplaar mee.
- Synonym
Ik heb maar één keer gegeten vandaag.
- Idiomatic
In één klap werd alles duidelijk.
- Simple
Ik had maar één euro op zak.
- Complex
Hoewel er slechts één concert op het programma stond, was de zaal helemaal vol.
een specifieke persoon of zaak binnen een groep
(een iemand die speciaal is in een groep)
Zij is een van de besten in haar vakgebied.
Hij was een die zich altijd uitsprak.
- Simple
Het individu was verantwoordelijk voor de innovatie.
- Present Tense
Dit individu heeft een unieke benadering tot problemen.
- Declarative
Elk individu speelt een rol in het succes van het team.
- Imperative
Tijdens het winkelen viel één individu mij bijzonder op vanwege zijn stijl.
- Synonym
De enkeling, of individu, die sprak, overtuigde iedereen.
- Interrogative
Hij is echt een individu apart; hij slaagt waar anderen falen.
- Complex
Hoewel hij in een grote groep werkt, blijft zijn unieke bijdrage als individu onmiskenbaar.
- Compound
Hij is een briljant individu, en hij werkt hard aan zijn doelen.
- Past Tense
In het verleden blonk dat individu al uit in creatieve oplossingen.
- Future Tense
In de toekomst zal dat individu waarschijnlijk leidinggevende posities innemen.
- Interrogative
Hoe kunnen we het beste uit elk individu halen?
- Imperative
Als individu moet je verantwoordelijkheid nemen voor je taken op werk.
- Synonym
Een persoon uit de groep maakte een groot verschil; dat individu was getalenteerd.
- Related Word
Elke medewerker wordt als een individu behandeld om hun behoeften te begrijpen.
- Imperative
Focus je als individu op je eigen ontwikkeling.
- Imperative
In sociale kring stond dat individu bekend om zijn humor.
- Related Word
Ieder lid van het team, ook wel als individu beschouwd, draagt bij aan het geheel.