Feesten
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
De focus ligt op het vieren en genieten.
Infinitief
Wij gaan feesten dit weekend.
Tegenwoordig deelwoord
De feestende groep trok door de stad.
Wij zagen de feestende mensen op straat.
Tegenwoordig deelwoord
Ik ben feestend naar huis gegaan.
Jullie waren feestende vrienden.
Verleden tijd
ik
Ik feestte de hele nacht.
jij / je, u, hij, zij / ze, het
Jij feestte op het verjaardagsfeest.
wij / we, jullie
Wij feestten met veel vrienden.
Voltooid deelwoord
Ik heb gisteren veel gefeest.
Gebiedende wijs
Feest vanavond goed!
Aanvoegende wijs
Ik wens dat je vrolijk feeste.