Gaan

Verb

Infinitief

Tegenwoordige tijd

  • ik

  • jij / je, u

  • hij, zij / ze, het

  • wij / we, jullie, zij / ze

Verleden tijd

  • ik

  • jij / je, u

  • hij, zij / ze, het

  • wij / we, jullie, zij / ze

Tegenwoordig deelwoord

Voltooid deelwoord

Gebiedende wijs

  • jij / je

  • u

Aanvoegende wijs

  • ik

Examples