Gelukkig

Adjective
1
Simple
Future Tense
Imperative
Context & Scenario
Related Word
Complex
Past Tense
Declarative
Context & Scenario
Synonym
Compound
Present Tense
Interrogative
Context & Scenario
Idiomatic
Een jonge vrouw opent een prachtig ingepakt cadeau in een heldere kamer met surrealistische architectuur
Vrolijke jonge vrouw opent cadeau in surrealistische kamer
Een jonge vrouw opent een prachtig ingepakt cadeau in een heldere kamer met surrealistische architectuur
2
Simple
Future Tense
Complex
Past Tense
Interrogative
Context & Scenario
Imperative
Compound
Present Tense
Declarative
Twee vrienden omhelzen elkaar blij in een kleurrijk park met geometrische vormen en groen
Vrolijke ontmoeting van vrienden in een kleurrijk park
Twee vrienden omhelzen elkaar blij in een kleurrijk park met geometrische vormen en groen
3
Context & Scenario
Compound
Past Tense
Interrogative
Simple
Future Tense
Imperative
Complex
Present Tense
Declarative
Een gelukkig stel in een tuin, terwijl ze hun trouwbelofte uitspreken omringd door blije gasten en bloemen.
Gelukkige trouwceremonie in een tuin
Een gelukkig stel in een tuin, terwijl ze hun trouwbelofte uitspreken omringd door blije gasten en bloemen.