Geven
VerbInfinitief
Ik wil leren hoe ik goed kan geven.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik geef je een cadeau.
jij / je
Jij geeft altijd goede adviezen.
u
U geeft een presentatie morgen.
hij
Hij geeft zijn mening hierover.
zij / ze
Zij geeft een feest volgend weekend.
het
Het geeft een mooi uitzicht.
wij / we
Wij geven elke week les.
jullie
Jullie geven altijd het beste voorbeeld.
Verleden tijd
ik
Ik gaf hem een boek afgelopen week.
jij / je
Jij gaf haar een compliment gisteren.
u
U gaf ons veel informatie tijdens de bijeenkomst.
hij
Hij gaf een geweldige voorstelling.
zij / ze
Zij gaf het geld aan het goede doel.
het
Het gaf hen hoop.
wij / we
Wij gaven een presentatie vorig jaar.
jullie
Jullie gaven een geweldig feest.
Voltooid deelwoord
Wij hebben onze beloftes gegeven.
Tegenwoordig deelwoord
Gevend is belangrijk in het onderwijs.
De gevende hand zal gezegend worden.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat hij geve wat hij belooft.
Gebiedende wijs
Geef me alsjeblieft de pen.
Geeft u dit aan uw collega?