Huwelijk

Adjective
1
Compound
Simple
Complex
Past Tense
Future Tense
Present Tense
Declarative
Interrogative
Imperative
Context & Scenario
Context & Scenario
Context & Scenario
Synonym
Idiomatic
Related Word
Een levendige trouwceremonie in een prachtig versierde kerk met een stralende bruid en een glimlachende bruidegom.
Lively Wedding Ceremony in Beautifully Decorated Church
Een levendige trouwceremonie in een prachtig versierde kerk met een stralende bruid en een glimlachende bruidegom.
2
Simple
Compound
Complex
Present Tense
Future Tense
Imperative
Context & Scenario
Related Word
Past Tense
Interrogative
Context & Scenario
Synonym
Idiomatic
Declarative
Context & Scenario
Een gelukkige echtpaar viert hun 20-jarig huwelijksjubileum in een modern retro-futuristisch interieur.
Gelukkig paar viert 20-jarig huwelijk in modern retro-futuristisch interieur
Een gelukkige echtpaar viert hun 20-jarig huwelijksjubileum in een modern retro-futuristisch interieur.
3
Complex
Present Tense
Interrogative
Context & Scenario
Synonym
Simple
Future Tense
Imperative
Context & Scenario
Related Word
Compound
Past Tense
Declarative
Context & Scenario
Idiomatic
Een grappige cartoon van een echtpaar op een bank, omringd door huishoudelijke rommel, met de man die een kapotte lamp probeert te repareren en de vrouw die een stapel rekeningen en een huilende baby jongleert.
Humoristische illustratie van huwelijk en relatie uitdagingen
Een grappige cartoon van een echtpaar op een bank, omringd door huishoudelijke rommel, met de man die een kapotte lamp probeert te repareren en de vrouw die een stapel rekeningen en een huilende baby jongleert.