Kleuren
VerbInfinitief
Ik wil de muren kleuren.
Tegenwoordig deelwoord
De kleurend bomen zijn prachtig.
Hij is kleurende in de tuin.
Voltooid deelwoord
De gekleurde bal ligt op de grond.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik kleur graag in mijn boek.
jij / je
Jij kleurt deze afbeelding mooi in.
u
U kleurt zo nauwkeurig.
hij
Hij kleurt de tekening met veel aandacht.
zij / ze
Zij kleurt de pagina's met vrolijke kleuren.
het
Het kleurt mooi in de zon.
wij / we
Wij kleuren samen een feestje.
jullie
Jullie kleuren de wereld op met ideeën.
Verleden tijd
ik
Ik kleurde de lucht rood tijdens de zonsondergang.
jij / je
Jij kleurde vroeger veel met krijt.
u
U kleurde de tekeningen perfect in.
hij
Hij kleurde de muren in zijn huis.
zij / ze
Zij kleurde de lichten in het feest.
het
Het kleurde in het donker.
wij / we
Wij kleurden in het park.
jullie
Jullie kleurden de kaarten in tijdens de les.
zij / ze
Zij kleurden hun tekeningen met liefde.
Gebiedende wijs
Kleur deze tekeningen mooi in!
Kleurt deze pagina met de mooiste kleuren!
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat jij kleure mooi, heerlijk en blij zijn.