Komen
VerbAuxiliary Verb
zijn
werkwoord
The verb 'komen' is often used in contexts of movement and arrival. It can also imply a change of state or condition.
Infinitief
Ik houd van reizen, ik wil naar Nederland komen.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik kom elke dag met de fiets naar mijn werk.
jij / je, u
Jij komt altijd vroeg naar de les.
hij, zij / ze, het
Zij komt vaak naar ons huis voor koffie.
wij / we, jullie, zij / ze
Wij komen morgen bij elkaar voor de vergadering.
Verleden tijd
ik, jij / je, u, hij, zij / ze, het
Ik kwam te laat op het feest.
wij / we, jullie, zij / ze
Zij kwamen gisteren met de trein.
Tegenwoordig deelwoord
De komend weekend belooft mooi weer.
Voltooid deelwoord
Ik ben naar de stad gekomen om te winkelen.
Gebiedende wijs
jij / je
Kom hier en kijk naar deze foto!
jullie
Komt over een uurtje terug voor het avondeten.
Aanvoegende wijs
Kome wat er kome, we blijven vrienden.